Dordrecht en zijn geschiedenis 5

De illustraties van dit blog zijn gekozen vanwege hun nostalgische inhoud. De gemiddelde Nederlander voelt zich bij dit soort plaatjes van een idyllisch vaderland het best: gezellig, traag, gemoedelijk. Zoals wij zijn. Toch?

Laat ik dit blog eens beginnen met een wat cynisch citaat uit het blog van een goede vriend, Jona Lendering, de Mainzer Beobachter van 4 november jl: 

Het is algemeen bekend dat, als het gaat over het verleden, iedereen het beter weet dan historici. Hun opleiding dient immers nergens toe. Linkse hobby. En de overbodigste historici, dat zijn die van continentaal Europa, die vakken hebben als geschiedtheorie, waarbij ze de kentheoretische basis van hun wetenschappelijke vakgebied leren kennen. Professionalisering, dat moeten we niet willen. Als je dan toch moet praten met een historicus, spreek je liever met een Amerikaan of een Brit, want die beschouwen geschiedenis tenminste slechts als scholarship. Maar beter is het natuurlijk om helemaal niet met historici te praten. Als je een Nationaal Historisch Museum wil stichten, kun je ook wel twee kunsthistorici benoemen als directeur. En voor academisch onderwijs over de Oudheid kun je net zo goed een classicus inzetten. Want kunsthistorici en classici weten het beter dan historici. Iedereen weet het immers beter dan degenen die ervoor zijn opgeleid?

Als je de voorgaande blogs in deze serie leest kan je zien dat hier toch echt wel een vorm van waarheid in zit. Je kan als historicus (en ik was echt de eerste of de enige niet) nog zo de algemeen bekende feiten uitleggen, men luistert er niet naar en gaat gewoon zijn eigen gang. Onder het motto: een feit is ook maar een mening. Afijn, u hebt het zelf kunnen lezen. Jona denkt dat het een breed verspreid gedachtengoed is, en dat zal ook best, dus dat het blijkbaar in zo’n historische stad als Dordrecht ook opgaat moet me eigenlijk niet verbazen. 

Vraag

De vraag blijft echter wel: hoe komt het dat men hier zo raar omgaat met de eigen historie? Dat je niet naar lokale of andere historici luistert is daar maar een onderdeel van. Men schept er tegen toeristen, de collega-steden en de media immers over op dus er moet toch een zekere  trots achter schuilen. Maar waarom wil je dan niet weten wat er echt gebeurd is en verspreidt je sprookjes of achterhaalde verhaaltjes? Gewoon eigenwijsheid? Denken ze dat ze het beter weten? Verwachten ze dat de buitenstaanders het toch niet gaan controleren? Zit er angst voor het kwijtraken van (toeristische) inkomsten achter? Gezichtsverlies? Is het louter politieke retoriek die door het tegenover elkaar manouvreren van partijen ervoor zorgt dat ze uit misplaatste trots niet (meer) naar elkaar willen luisteren?  

Is het soms iets dat typisch Dordts is (al zegt Jona dat het overal gebeurt…)? Ligt het aan de psyche van de eenzelvige eilandbewoner die de Dordtenaar ondanks pontveren, bruggen en tunnels nog steeds lijkt te zijn? Ligt het dus aan hun karakter? Ik ben zelf ook best een kritisch baasje (… geen Dordtenaar van geboorte!), maar ik ben maar een kleine jongen als ik lees hoe sommige stadgenoten te keer gaan tegen hun eigen bestuur en ambtenaren. Of komt het, in mijn geval, omdat ik uit Sliedrecht kom en dus eigenlijk mijn mond moet houden als het over Dordtse geschiedenis gaat?

Het is wel zo dat het zeuren, kankeren en afkraken nu op andere manieren dan vroeger plaats vindt. De traditionele vormen (verjaardag, langs de lijn, in het café en op de leugenbank) zijn er nog steeds, maar digitaal kritiek geven op de Social Media is wel steeds belangrijker geworden. Ik doe er natuurlijk zelf ook aan mee, maar de reacties op artikelen op de sites van de lokale weekbladen liegen er niet om, evenals die op de  columns van diverse journalisten. Ik doe niet aan Twitter maar via via hoor en lees je daar ook genoeg over. En ik blog er natuurlijk over; dat is dikwijls ook een vorm van kritiek. Daaruit blijkt overigens dikwijls dat ik een trouw groepje vrienden heb (en Dordts cutureel gezien niet de minsten) dat me onvoorwaardelijk steunt en die individueel zelf ook de nodige kritiek op de gemeente hebben.

Kritisch

De inhoud van die kritiek op hoe het hier toegaat  is verschillend. Hij is dikwijls helemaal niet inhoudelijk, maar speelt niet zelden in op onlustgevoelens die blijkbaar onder de burgers leven. Aan de ene kant kan de gemeente het niet gauw goed doen en is elke culturele uiting die geld kost te veel, in het kader van “en dat van onze belastingcenten”. Aan de andere kant ziet men dikwijls niet waarom je aandacht zou schenken aan iets dat lang geleden is gebeurd: “dat is geweest, is niet belangrijk meer: je kan beter vooruit kijken”. Met andere woorden: aan het aandacht schenken van de stedelijke geschiedenis mag geen geld uitgegeven worden want daar krijg je niks voor terug. En het helpt je niet vooruit, de toekomst in.

Alle openbare evenementen die sinds ongeveer de laatste wereldoorlog in Dordrecht zijn gestart en die het verleden, van middeleeuwen tot 19e eeuwse nostalgie, tot onderwerp hadden, hebben last gehad van de geliefde uitspraak van de chagrijnige Dordtse kritikasters: “waar hep dat nou voor nodig?” Die vervolgens steen en been klaagden als zo’n evenement na een paar jaar weer verdween wegens gebrek aan levensvatbaarheid. Waarna er een tiental jaren later weer vol nostalgische gevoelens op werd teruggekeken. Maar vooral dat laatste lijkt, ook, een algemeen menselijk trekje te zijn: nostalgie. Maar nostalgie is geen geschiedenis.

Maar waarom gaat de gemeente (burgemeester, wethouders, raad en ambtenaren) zo met haar geschiedenis om?  Heeft het te maken met het geen-Dordtenaar-zijn van die mensen, import dus, zoals een lezer van mijn blog suggereerde? Ik heb het niet uitputtend gecontroleerd maar dat lijkt me niet echt een doorslaande reden om geen band te hebben met het verleden van de stad. De wethouder cultuur en binnenstad, onder wie dit allemaal valt, is in ieder geval een rasechte Dordtenees. Ik kom trouwens genoeg nieuwe Dordtenaren tegen bij de cursus Dordtologie die juist graag meer willen weten over hun woonplaats. Het een sluit het ander dus niet uit. Of zou dat niet hoeven te doen.

Of ligt het aan de geringe kennis van de geschiedenis zoals die is opgetreden tijdens het steeds verder afkalvende geschiedenisonderwijs van de laatste decennia. Zou dat gebrek aan kennis die afwezigheid van alertheid op het misbruik van je eigen verleden kunnen verklaren? Men weet gewoon niet wat er aan de hand is en klaarblijkelijk is de roep om verantwoordelijkheid niet voldoende om de belangstelling te wekken. Toch maak ik overal om me heen mee dat er wel degelijk belangstelling is voor geschiedenis. Kijk maar naar de mensen die bij de opgravingen in de binnenstad en de buitenwijken staan te kijken en beluister hun opmerkingen. Kijk naar de kijkcijfers van de Nationale Geschiedenisquiz in zijn hoogtijdagen (over 1 miljoen, de laatste keer 600.000) en Andere Tijden (afhankelijk van het onderwerp vele honderdduizenden kijkers). En leg je oor maar eens te luisteren op verjaardagen. Ik weet het: het is maar een kort moment dat het over geschiedenis gaat en dan gaat men al weer over op ‘wie er slecht ligt’ of ‘wie er gaat scheiden’,  maar toch…

Populisme

Of er nog iets anders aan de hand? Want intussen gaan de populistische partijen met onze geschiedenis aan de haal en halen eruit wat lekker bekt en bij de kiezers een schuldgevoel veroorzaakt. Ze praten ons een identiteit aan die gebaseerd is op selectieve keuzes uit wat te vinden is in de meer dubieuze krochten van ons geschiedenisonderwijs. Door dat gebrek aan kennis van hun eigen verleden en de ingebouwde eigenwijsheid van de mens plus de kennelijke minachting voor wat historici te berde brengen zal de afkalving van een positieve houding tegenover geschiedenis, vrees ik, alleen maar verder gaan. Men heeft zo straks in het geheel geen verdediging meer tegen cynische partijen die hun (potentiële) kiezers manipuleren met bewust verwrongen historische ‘feiten’. Ik zie het somber in en ik eindig met nog een citaat:

“Het populisme wil de geschiedenis gebruiken als voorraadkast voor nationale eigendunk of ethnische superioriteit, maar moet dan willens en wetens hele hoofdstukken overslaan. En een identiteit die gebaseerd is op geheugenverlies is misschien wel comfortabel, maar ook wankel. Als het erop aankomt heb je er niets aan. Alleen wie weet waar hij vandaan komt, begrijpt hoe kronkelend de weg kan zijn.”

( Stevo Akkerman, Trouw ma  4.11.2019).

Verstandige mensen hebben nuttige zaken aangekaart over hoe we met onze historie en onze historici om zouden kunnen gaan. Ik zou willen dat mijn lezers zich dat realiseren en niet als kippen zonder koppen meelopen met hen die onze geschiedenis verkwanselen als commerciële verdienmodellen. Dat ze zich niet mee laten slepen door manipulaties van onze ‘identiteit’ door louche politici, waarvan de zogenaamde ‘bezitters’ van die identiteit niet eens weten wat dat inhoudt. Identiteit: bestaat dat wel? Wie zijn wij eigenlijk, als onze geschiedenis en onze voorouders niet serieus wordt genomen door de mensen die wij gekozen hebben om over ons te regeren? Hoe moet dat verder?

Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard 2

ramaer
Ir. J.C. Ramaer. Portret uit 1912.

Jan van Dalen was na het plaatsen van het artikel uit 1912 door de historisch geograaf Ir. J.C. Ramaer (1852-1932) aangevallen. Die had in 1899 in zijn boek Geographische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen de situatie van de rivieren rondom Dordrecht behandeld. Hij had daarin geschreven dat de Thuredrecht in het westen tussen de Dordrechtse en Zwijndrechtse Waard stroomde, een grensrivier dus, die hij situeerde op de plaats van de Oude Maas. De Oude Haven was maar een ‘sprant’ van die rivier die op den duur doodliep. De Devel was volgens hem een tak van de Dubbel die bij Heerjansdam zich weer met de Dubbel verenigde. Hij geloofde dus niet in een doorbraak, want dat was, volgens hem als ingenieur bij Rijkswaterstaat, waterstaatkundig niet mogelijk.

Van Dalen zag de Thuredrecht echter als een zijtak van de Dubbel, die op den duur de  Oude Haven vormde. Hij herinnerde aan de oorkonde van 1200 waarin over Dordrecht aan beide  zijden van het water wordt gesproken: dat water was dus de Thuredrecht. Allerlei bewijzen die Ramaer aandroeg werden door Van Dalen ontkracht. Dat leverde een vinnige pennestrijd op die in 1917 door Dr. C. Easton in het kort werd samengevat in het voor de Dordtse geschiedenis belangrijke artikel  ‘Het Dordtsche probleem. De vroegere loop der rivieren bij Dordrecht’ in het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap.

easton
Dr. C. Easton. Beeldbank Regionaalarchief Dordrecht.

Easton beschouwde het “niet mogelijk” van Ramaer als een “waterstaatkundig veto” van een zeer bevoegd deskundige en wilde er daarom niet aan twijfelen. Hij beschuldigde Van Dalen van het blijven vasthouden aan verouderde theoriën. Hierbij noemde hij de ideeën van Van Oudenhoven (1654 en 1666) en Smits en Schotel (1844). Hijzelf stelde een langzaam vollopen van een basin van riviertakken (zie de kaart die hij hierover publiceerde bovenaan dit blog), die voor en door Dordrecht stroomden, voor. Dit zou voor een nieuwe brede Merwedetak naar het zuidwesten gezorgd hebben. Één van die rivierlopen was dan de Thuredrecht. Easton verwierp dus net als Ramaer de gedachten van Van Dalen (en Smits en Schotel) dat er een enorme katastrophe geweest was met het argument dat die niet in de kronieken voorkwam. Ook de trajecten van de dijken wezen volgens hem (en Ramaer) niet op een aansluiting tussen de systemen in de Zwjndrechtse en Dordtse Waarden. Dit volstromen van het gebied zou dan ergens in het midden van de 13e eeuw hebben plaatsgevonden. Het probleem is dat daarover net zomin iets geschreven staat in de bekende kronieken, dus zijn eerdere redenatie doet wat komisch aan.

Wel was Easton het met Van Dalen eens dat de Thuredrecht het water was waar Dordrecht aan beide kanten naast lag. Hij zei wel dat het dan geen haven, de Oude Haven dus, geweest kon zijn. Waarom hij dat vond legde hij niet uit. Hij concludeert in ieder geval:

Zeker heeft Dordt toch nooit voor de helft ter plaatse van het tegenwoordige Zwijndrecht  gelegen!

geert renting
Geert Renting, foto uit één van zijn reisgidsen.

Het artikel van Easton heeft bijna 75 jaar woord- en wederwoord opgeleverd. Diverse historici en geografen hebben boeken en artikelen geschreven met oplossingen voor het Dordtse Probleem. Dat ging trouwens over nog meer dan het al of niet doorbreken van de Merwede ten noordwesten van Dordrecht. Het betrof ook de omdraaiing van de stroomrichtingen tussen Merwede en Maas.  Diverse afdammingen en het al of niet leggen van spui- en schutsluizen in en om de stad waren daar de oorzaken en ook de gevolgen van.

Geert Renting, historisch geograaf en toen medewerker van het Dordtse archief, schreef in 1991 in het  Historisch-geografischTijdschrift  en in Kwartaal & Teken, het toenmalige Dordtse archieftijdschrift, een op onderzoek en opgravingen gebaseerd voorlopig eindoordeel. Ook de loop van de Thuredrecht nam hij hierin mee. Hij concludeerde namelijk dat de Voorstraathaven van de Visbrug tot de Leuvebrug een in 1284 gegraven gracht was en dus geen grensrivier tussen de Zwijndrechtse en Dordtse Waard. De Thuredrecht zou in die theorie vanuit de Dubbel langs de Dubbeldamseweg, Blekersdijk, tussen het Begijnhof en de Vriesestraat en dan met een scherpe bocht naar rechts naar de monding van de Wijnhaven hebben gestroomd. Die theorie is sinds die tijd de meest bekende geweest. Ook ik heb dikwijls gedacht dat er wel wat inzat. Of Dordrecht al of niet in de Zwijndrechtse Waard had gelegen raakte zo een beetje op de achtergrond. Maar dat zou niet lang zo blijven.

Wordt vervolgd

Dordrecht in de Zwijndrechtse Waard 1      

Na drie weken stilte, begin ik het nieuwe jaar weer met een serietje blogs over de oorsprong van Dordrecht. In Apud Thuredrech heeft u al diverse keren gelezen over de doorbraak van de Merwede die ervoor zorgde dat Dordrecht werd afgescheiden van de Zwijndrechtse Waard. Inmiddels wordt dit idee redelijk breed aanvaard door hen die over de geschiedenis van de stad wat beter zijn ingelicht. Het is echter nog helemaal niet zo lang geleden dat er heel anders over de oorsprong van Dordrecht werd gedacht. Ik wil in dit en de komende blogs hier wat aandacht aan schenken, omdat ik me afvraag waarom die heel waarschijnlijke theorie nog steeds niet algemeen erkend of gekend wordt. In ieder geval wens ik voor al mijn lezers dat ze een goed en gelukkig 2017 zullen krijgen. Apud Thuredrech heeft inmiddels meer dan 10.000 weergaves gehad en 101 abonnee’s; niet gek voor een nogal lokaal en regionaal geörienteerd blog.

Dat Dordrecht oorspronkelijk in de Zwijndrechtse Waard lag werd voor het eerst al gemeld in 1654 door dominee Jacob van Oudenhoven. Hij had in zijn Out Hollandt, nu Zuyt Hollandt, vervangende een generale beschrijving bij de behandeling van de riviertjes de Dubbel en de Devel geconcludeerd dat die oorspronkelijk één rivier moesten zijn geweest. Dat ze nu aan weerszijden van de Oude Maas stroomden betekende dat deze op een bepaald moment een “Inbreuck van Water” geweest moest zijn. Hij schreef dan ook:

Aen de Noort-zijde, daer de stadt nu gantsch op het Water leydt, placht ze ten meerendeel aen het vaste Landt vast te liggen.

(Zie bovenaan de pagina de afbeelding van een detail uit p. 45 van het bovengenoemde boek)

Hij ging hier en in latere boeken over de historie van Dordrecht niet echt in op de oorzaak van de doorbraak. Maar het was gezegd en gedrukt.

matthijs balen
Matthijs Balen, van een portret in zijn boek, 1677. Gravure door Romein de Hooge.

Matthijs Balen, de historieschrijver die in 1677 zijn bekende tweedelige Beschryvinge der stad Dordrecht uitgaf, schreef dat hij veel van zijn materiaal aan dokter Van Beverwijk (een andere 17e eeuwse stadshistoricus) en aan Van Oudenhoven had ontleend. Dat Dordrecht aan een rivierdoorbraak lag nam hij niet van de laatste over. Hij ging er, zoals eerder hier gezegd onder invloed van Herman Oem, van uit dat de stad Dordrecht ontstond op een eiland omgeven door rivieren als een langwerpig dorp van boeren en vissers die in houten huizen langs de Oudendijk (Voorstraat) woonden. Voor die dijk liep volgens hem een water, waar bij de Tolbrug en Toltoren tol werd geheven van voorbij varende schepen. Die rivier zou langzaam verland zijn. Bovendien ontstond er aan de noordwestkant een Nieuwe Aanwas. Daar zou men op den duur het tweede deel van de stad zijn gaan bouwen. Tegelijk werd tussen de Oudendijk en de Nieuwendijk op die nieuwe aanwas een haven gegraven, die, nadat in 1410 de Nieuwe Haven was ‘gegraven’, de Oude Haven werd genoemd. Dat is nu dus de Wijnhaven.

De rest is historie want dat smalle dorp aan weerszijden van die haven groeide uit tot de stad die Balen kende door een reeks van keurig genummerde en gedateerde kunstmatige vergrotingen. Nergens spreekt hij over de Oude Maas, die hij kende als de Merwede, want het deel dat voor Dordrecht naar het noorden stroomde heette inmiddels het Noorderdiep of de Noord en niet meer Merwede zoals in de middeleeuwen. Waarom Balen de theorie van Van Oudenhoven niet overnam is niet bekend.

jan smits
Jan Smits (1775-1857), naar een litho door H.F. Hanselaar naar een schilderij van G.A. Schmidt.

Latere geschiedschrijvers hebben Balens versie lang voor lief aangenomen tot Jan Smits en Gilles Schotel, bekende Dordtse geschiedschrijvers uit de 19e eeuw, rond 1844 Van Oudenhoven  citeerden. Het idee trok hen wel aan. Zij vroegen zich wel af wanneer die ramp had plaatsgevonden en suggereerden ergens tussen 1170 en 1176. Van Oudenhoven had die jaartallen al in een lijst van stormvloeden staan, maar had die connectie niet gemaakt. Smits en Schotel dachten dat het in ieder geval vóór 1200 gebeurd was en zochten gewoon de dichtstbijzijnde rampen op. Daarbij zaten ze dus, zoals wij inmiddels weten, behoorlijk in de buurt.

gillis schotel
G.D. J. Schotel (1807-1892), litho door F.A. Heyman, 1859.

Jan van Dalen (1864-1936) was een nogal briljante schoolmeester die in 1901 stadsarchivaris van Dordrecht werd. Hij schreef in de jaren dertig de eerste moderne geschiedenis van de stad, gebaseerd op stukjes die hij jarenlang in de krant schreef. Hij was na Smits en Schotel de eerste die in het kader van een onderzoek naar het stichten of het ontstaan van Dordrecht kritisch naar de doorbraak-theorie keek.

 

 

Hij onderzocht de bronnen (die u inmiddels in deze blogs verschillende keren voorbij heeft zien komen), citeerde ze en concludeerde uit de dikwijls legendarische verhalen:

Van een stichting van Dordrecht blijkt dus niet veel.

Hij ging ervan uit dat er toch wel een nederzetting van Friezen of Franken geweest moest zijn op de plaats waar de Dubbel via twee armen in de Merwede en de Waal uitkwam (!). Met name aan de oostelijke arm zou Dordrecht ontstaan zijn. Hij vatte het samen als een echte historicus:

Maar hoe het ontstaan eigenlijk gegaan is, ligt in het duister. Het is wel sneu, zoo van het oude interessante stichtingsverhaal afstand te moeten doen, maar de waarheid moet toch voorgaan.

Een eindje verder in deel 1 van zijn Geschiedenis van Dordrecht schrijft hij een intrigerend zinnetje:

Of de plaats aan het land van Zwijndrecht paalde is niet te zeggen: mogelijk bestond de Oude Maas nog niet.

Hij verbond hier geen conclusies aan, maar meldde wel dat de Zwijndrechtse Waard al in 1006, 1028 en 1050 wordt genoemd. Uit de vermelding in de bronnen dat deze waard langs de rivier de Merwede lag en dus ook stroomde door de geul die wij tegenwoordig de Noord noemen trok hij, voorzichtig, de conclusie dat “de Oude Maas blijkbaar nog niet in wezen” was. Hij ging hier helaas niet verder op in.

jan van dalen
Jan Leendert van Dalen, ca 1930, collectie H.J. Tollens.

Toch was dit niet de eerste keer dat Van Dalen over de al of niet bestaande Oude Maas schreef. Al in 1912 had hij een artikel gepubliceerd in het tijdschrift met de lange naam Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap over de oudste oorkonden over Dordrecht (1006-1299). In een bespreking van het ons al bekende falsum uit 1064 had hij gezien de route die daarin beschreven stond al geconcludeerd dat de Oude Maas toen nog niet bestond. En even verder:

Voorshands blijf ik dus bij mijn gevoelens, dat  de Oude Maas van Dordrecht tot Heerjansdam door doorbraak is ontstaan, waardoor  Dubbel en Devel van elkaar gescheiden werden.

Het stond er in 1931 dus flink wat minder zeker. Van Dalen was een nogal uitgesproken man en hield, volgens zijn biograaf op de site van het Regionaal Archief van Dordrecht, steeds hardnekkig vast aan zijn eigen opvattingen:

Bij tal van gelegenheden bleek hoezeer Van Dalen overtuigd was van de juistheid van eigen visie en correctie noch tegenspraak duldde. Waagde iemand het met hem van mening te verschillen, dan gaf hij hem er mondeling of schriftelijk in sarcastische bewoordingen fel van langs.

Wat was er tussen 1912 en 1931 gebeurd dat de eigenwijze archivaris niet meer zo zeker van zijn zaak was?

Wordt vervolgd

Achteraf 2

Historici hebben proberen te verklaren hoe die opstand tegen de Spaanse troepen van Alva (dus niet tegen koning Filips in Spanje, die bleef voorlopig nog buiten schot) begon en waarom. Er waren er inderdaad die schreven dat die statenvergadering in Dordrecht wel eens de aanzet voor alles heeft kunnen zijn. Anderen pleiten voor de overval op Brielle. Of de inval van de Oranjes in 1568 het jaar waarin alle tot nu toe gepubliceerde geschiedenisboekjes die 80-jarige oorlog laten beginnen. Weer anderen wijzen op het jaar 1566 toen ‘de edelen’ aan de landvoogdes een ‘smeekschrift’ aanboden om af te zien van het vermoorden van protestanten (zie plaat van deze aanbieding bovenaan de pagina) en toen diezelfde protestanten de interieurs van diverse katholieke kerken kort en klein begonnen te slaan. Nog weer anderen zien in het tegen de gebruiken van de Nederlandse provincies ingaan van de koning, via zijn landvoogden en Alva, de echte aanleiding voor de opstandige gevoelens van de steden en landen. De moderne, dikke geschiedenissen van de 80-jarige oorlog, die ik in mijn eerste blog in de serie Dordrecht en de gewetensvrijheid heb genoemd, proberen al die zaken mee te nemen, maar zien het breder.

Ingekleurde gravure van Spaanse soldaten uit het begin van de opstand. Anoniem, ca 1570.

Iedereen maakt nu gebruik van kennis die de mensen in die tijd niet hadden. Die hadden niet dat overzicht. Na Brielle op 1 april 1572 kozen de  meeste steden in Holland en Zeeland en ook een heel stel in het noorden en oosten van het land voor opstand tegen de Spanjaarden en hun tirannie. Dat zou echter niet ongestraft blijven, dat wisten ze maar al te goed. Dus moest er het nodige voorbereid worden. Holland liep voorop, daar was het begonnen (en in Zeeland, maar die gingen in 1575 pas echt meedoen). De illegaal, want zonder overleg met de Staten, aangestelde stadhouder lieten ze links liggen en sloten zich aan bij de nooit officieel ontslagen stadhouder, Willem van Oranje. Die stond klaar met een leger en had geld nodig. Zelf hadden de Staten niet echt een leger, dus alle hulp was welkom. Vandaar ook dat ze graag betaalden om de prins te helpen hen te helpen. Dat is in een notedop hoe de situatie zomer 1572 was.

En dan was er ook nog die wens van de prins om de katholieken met rust te laten en hen gewoon hun gang te laten gaan. Dat moest nog wel met de andere provincies overlegd worden, maar daar stonden de  meeste gewone Hollanders (van wie de meerderheid nog gewoon katholiek was) niet vijandig tegenover. Ze vroegen zich wel af wat ze moesten doen als die katholieken dus vijandig werden en met de Spanjaarden bleven heulen. Ook dat werd op die statenvergadering in Dordrecht besproken.

calvijn
Johannes Calvijn (1509-1564), de grondlegger van een strenge vorm van protestantisme: het calvinisme. Portret uit ca 1540.

Of de prins ook gedacht heeft dat die wens voor godsdienstvrijheid er echt door zou komen is natuurlijk niet bekend. Dat kan geen enkele historicus nog achterhalen. Dat hij voor gewetensvrijheid was is wel bekend, maar we weten ook dat het nooit een wet is geworden. De veel fanatiekere calvinisten, die toen nog maar een kleine minderheid vormden onder de protestanten in de meeste provincies, maar die in Holland en Vlaanderen snel tot een invloedrijke groep uitgroeiden, hielden elke vrijheid van religie tegen. In de latere statenvergaderingen wilden ze het katholieke geloof gewoon verbieden.

Ik heb hiervoor al betoogd dat men in 1572 niet dacht aan het vormen van een vrije staat. Pas met het vogelvrij verklaren van de prins in 1580 ging men in de noordelijke provincies denken aan het zich losmaken uit het Habsburgse rijk. Men ging op zoek naar een nieuwe vorst. Men stond ook niet negatief tegenover vrijheid van geweten of godsdienst, maar daarover werden nog niets beslist. Toen het op het laatst in 1579 in Utrecht wel op de agenda kwam, hadden de calvinisten de meeste kerken, ook buiten Holland, al in beslag genomen en de katholieken gewoon verdreven. De katholieke eredienst werd overigens in 1573 al door diezelfde Staten van Holland verboden toen de Spaanse furie in alle hevigheid losbarstte. Ze vormden een te logische vijfde colonne voor Alva.

Je kunt dus niet volhouden dat in juli 1572 in Dordrecht (en later in Rotterdam en Delft) er een nieuwe natie was geboren en dat de godsdienstvrijheid er werd gegarandeerd. Je kunt achteraf zeggen dat het een stap was op een lange weg naar nu, maar dat was Den Briel ook, of de beeldenstorm of het smeekschrift der edelen. Om maar in die periode te blijven. In de vergadering in Dordrecht werd bevestigd dat de prins de Hollandse (!) stadhouder was, dat hij geld zou krijgen om de oorlog tegen Alva en zijn troepen te voeren en er werden maatregelen genomen om de Spanjaarden, als ze terugkwamen, te weerstaan. Hiervoor werd, op voorspraak van Oranje, een soort generaal aangesteld, Lumey. En als er nog eens een Staten Generaal vergadering zou komen zou de vrijheid van religie op de agenda komen. Meer niet. Je kunt het zelf nalezen; het staat in de notulen.

hegel
Portret van Georg Hegel (1770-1831), een 19e eeuwse Duitse filosoof, die de theorie van het historicisme bedacht.

Achteraf kun je alles verklaren of in ieder geval proberen een verklaring te vinden, maar je moet wel nuchter blijven. In Dordrecht werd onderhandeld over de rechten en plichten van de Staten en hun stadhouder en over geld. Meer niet. Die godsdienst kwam later wel; nu kwamen de Spanjaarden er aan. Als je nu een lijn ziet in een serie oorzaken en gevolgen in de 16e eeuw die uitmonden in het Nederland van nu, ben je verkeerd bezig. Dat heet historicisme en dat is een methode die door historici al lang geleden is los gelaten. We proberen nu te verklaren wat men vroeger deed en waarom, waar dat vandaan kwam (oorzaak) en wat er vervolgens daarna gebeurde (gevolg). We houden ons niet bezig met hoe die gebeurtenissen hun invloed op nu hebben. Dan kun je de houtvuurtjes van de jagers-verzamelaars in de pre-historie wel de schuld geven van de opwarming van de aarde en het geven van stadsrechten in de middeleeuwen aanwijzen als de oorzaak van het parkeerprobleem in binnensteden.