Hoe middeleeuws zijn middeleeuwse jeugdboeken?

“Geef me de ruimte” noemde Thea Beckman het eerste deel van haar trilogie over de Honderdjarige Oorlog in 1976. De heldin, Marije Wartelsdochter, een vijftienjarige koopmansdochter uit Brugge, ontvlucht het ouderlijk huis naar de ‘vrijheid’. Ik las die serie als twintiger, vroeg-dertiger, louter uit belangstelling voor de middeleeuwen en kon hem toen wel waarderen. Voor zover ik me dat nog kan herinneren. Beckman had een aansprekende manier van schrijven en heeft in haar lange carrière wel bewezen dat ze de jeugd kon boeien. En bleef boeien. Dat haar werelden bol stonden van anachronismen en historische fouten zag ik toen nog niet. En de jeugd zal het worst geweest zijn. Die kon zich wel identificeren met de zelfstandige, onafhankelijke types die haar romans als helden bevolkten. Zo zouden zij ook wel willen zijn. En het speelde zich allemaal af in lekker romantische landschappen en gebouwen met aan de ene kant veel ellende (om te overwinnen) maar ook veel eenvoudige en soms niet zo eenvoudige genoegens vooral als beloning na opgelopen en overwonnen tegenslagen. Zo horen romans, films, strips en soaps ook te zijn. En niet alleen historische verhalen lopen zo. Ook de avonturen die zich in het heden afspelen hebben diezelfde eigenschappen.

Dat is klassiek. Het is van alle tijden. Van Enkidu tot Krishna, van Odysseus tot Parceval: allemaal waren het helden die het nodige moesten overwinnen om de beloning van een lang en gelukkig leven, al of niet in een hiernamaals, op te kunnen strijken. En elk verhaal had de boodschap: doe zoals deze en je zult een beter mens worden. Of: wie goed doet, goed ontmoet. Of: zet door tegen alle tegenwerking in en op de duur komt alles goed. Moraal en ethiek streden om de voorrang. Het kwaad strafte zichzelf (met wat hulp van de held(in)), de goedheid overwon. Hollywood en zijn epigonen teren al meer dan een eeuw op deze uitgangspunten. En beïnvloeden op hun beurt weer de (historische) roman.

Ik heb al meer betoogd dat de invloed van het beeld dat Hollywood met name van de middeleeuwen heeft geschapen onuitwisbaar op het netvlies van de hele filmkijkende wereld staat gebrand. Tot in de meest moderne uitingen toe is dat het beeld dat geldt. In computerspelen, Live Role Playing en zelfs Second Life (bestaat dat nog?) staan de architectuur, decoratie, kleding en gebruiken die de Amerikaanse en daarvan afgeleide Europese film ons presenteerden model voor de vormgeving van de digitale middeleeuwen.

Ook de stereotype hoofdpersonen en bijfiguren in de films en series, die eigenlijk oeroude archetypen van menselijke eigenschappen zijn, veranderen niet. De koene mannelijke held (de laatste 25 jaar ook soms vrouwelijke), de ‘love-interest‘, de slechte tegenstander (let op hoe vaak de kleur zwart bij deze figuur typerend is), de wijze edelman/koning/kluizenaar, de alwetende magiër, de ‘comic-relief‘, de opofferende medestander (die dikwijls sterft), van van kwaad tot goed omturnende speler, etc. etc. En dan die hang naar vrijheid van de hoofdfiguur. Het op eigen benen willen staan en niet meer willen gehoorzamen aan autoriteiten, ouders, heren, goden, noem maar op. Eigenlijk zijn de meeste romans en films gewoon ‘coming-of-age‘ verhalen van pubers. Want als het verhaal eindigt trouwen ze meestal en stichten een gezin, dat op zijn beurt wel weer een rebelse tiemer op zal leveren, waarover een sterk verhaal te schrijven is.

Het blijft maar doorgaan. Ook de vorm en de plot. De queeste, de zoektocht met veel afzien en de ontknoping/beloning aan het eind, met meer of minder geweld tussendoor, is de standaard voor dit soort boeken en films. Het kan een redelijk simpele reis van een paar dagen zijn, maar hij kan ook jaren duren, en alles wat er tussen zit. Het kan zich binnen een klein gebied afspelen, maar ook de hele bekende wereld bestrijken. Het kan een dun boekje opleveren of een hele meerdelige serie nodig maken. De cast kan een groepje van minder dan een tiental zijn of wel 100 met name genoemde spelers tellen. De Lord of the Rings trilogie is het klassieke voorbeeld van zo’n queeste – de Ring moet naar de Doemberg – maar eigenlijk bevat bijna elke historische roman er wel één. En soms meer. En dan heb ik het, met de Ring in gedachten, nog niet eens over de vermenging met fantasy. Die de middeleeuwers overigens zelf al begonnen.

Is dat allemaal erg? Niet echt. De uitgevers en filmproducenten weten dat steeds nieuwe generaties lezers en kijkers dit soort verhalen nodig hebben om zichzelf te vergeten in de avonturen van iemand die waarschijnlijk een stuk doortastender is dan zijzelf. Ze hoeven niet zelf de baan op om een queeste te gaan ‘doen’, maar steken er hopelijk wat van op dat nuttig kan zijn voor hun leven. En goed voorbeeld doet goed volgen, zeg maar…

Niettemin zou ik nou eindelijk wel eens een wat realistischer beeld van het verleden voorgeschoteld willen krijgen in een boek of film. De vraag is natuurlijk of dat zo instructief zou zijn, maar dat dacht men van de start van de realistische roman in de 18e eeuw ook. Nu nog worden de (auto)biografische levens, al of niet met verhulde namen, van schrijvers en andere historische personen gevreten. Het gebodene is bepaald geen escapisme. Het is echt, fel, schandalig, smerig, corrupt, komisch, tragisch, absurd, noem maar op. En toch leerzaam. Ik weet dat er ook dergelijke jeugdromans zijn. Ze zijn specifiek opvoedend bedoeld en hebben sterk maatschappelijke kanten. Ze zijn echter altijd (voor zover ik weet) in het nu gesitueerd. Ik ken geen historische, laat staan middeleeuws geörienteerde verhalen met zo’n ingang. Wie dat wel weet mag het me schrijven, mailen of doorbellen, want zo’n boek schaf ik direct aan.

Zelfs die moderne realistische literatuur/lectuur bevat romantische elementen uit de queeste-verhalen en ook stereotype (bij)figuren worden soms niet geschuwd. Voor historische romans lijkt me dat veel moeilijker te vermijden. Ik lees de laatste tijd mijn middeleeuwse (kinder)romans op een andere manier. Ik let minder op de details. Dat is toch verloren moeite, want die zijn meestal fout (zie ook de blogs die ik daar nog wel eens aan wijdde). Meer van: geloof ik bij het lezen dat ik me in een middeleeuwse wereld bevind? Meestal is dat niet het geval. De beschrijvingen van landschappen, steden en kastelen zijn maar al te vaak stuitend cliché-matig. Je komt geen net onderhouden dijk of landweg tegen, maar steeds die bijna onbegaanbare bospaden, geen gewone leefomgeving maar een stinkende modderpoel van een stad, geen comfortabele zaal maar een tochtig, kaal kasteel. En altijd weer die herbergen en taveernes. Maar erger nog zijn de personen die ik tegenkom: het zijn gewoon moderne mensen in een vreemd apepakkie, die antiek ogende dingen doen, maar die verrassend hedendaagse denkbeelden hebben en die zeer eigentijds reageren. Het is voor mij maar al te duidelijk dat de schrijvers zich niet hebben verdiept in de mentaliteit van de middeleeuwers en de praktijk van hun leven.

Ik zit eigenlijk te springen om een gewone middeleeuwse jongen of meid die zich goed voelt in zijn omgeving, met zijn ouders, buren, pastoor en schepenen, maar die vanuit die optiek iets bijzonders meemaakt. En dan mag dat gerust oorlog, een ramp of de belangstelling van een edelman zijn, want het moet natuurlijk wel leesbaar blijven. Wat mij betreft mag het zelfs in de vaderlandse politiek van voor 1500 gezet worden, maar laat de opgevoerde personen in ’s hemelsnaam eens reageren op de manier zoals men dat toen deed. Met echte emoties, geen cliché’s. En zonder de omgeving als iets exotisch te beschrijven, tenzij het voor de verteller of hoofdpersoon echt exotisch is.

PS: de basis van dit blog is al in 2007 geschreven. In 2018 heb ik die versie gereviseerd. Inmiddels heb ik de laatste maanden wat in de middeleeuwen spelende (jeugd)romans gelezen, zowel voor de lol als in mijn rol van historisch adviseur (ik noem geen titels) en vind mijn oproep nog steeds urgent. Misschien wel urgenter.

Terug naar af

Toen ons historisch adviesbureau tScapreel pas was opgericht en we de eerste optredens bij historische evenementen achter de rug hadden, besloten Pauline en ik het wat professioneler aan te pakken. In het jaar 1997 hebben we van begin mei tot in augustus een negental van dat type evenementen bezocht en goed rond gekeken. Na afloop heb ik er een evaluatie van gemaakt, waarin elk feest op een serie van kwaliteitspunten werd beoordeeld. Daarna heb ik er een uitgebreide kritiek over geschreven en een serie aanbevelingen gedaan om zo’n evenement historischer te maken. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat organisatoren een exemplaar van dat rapport zouden krijgen, maar de eerste ervaringen daarmee maakten dat nogal riskant. “Waar bemoei je je mee? Wij weten heus wel hoe we een publieksfeest moeten organiseren; daar hebben we geen extern bureau uit de Randstad voor nodig.” Zo ging dat ongeveer, dus daar zijn we maar mee gestopt.

Onze mandenmakers bij Op den Berghe, ca 2010.

Wel hebben we, in persoonlijke gesprekken, een aantal organisaties zover gekregen het wat verantwoorder aan te pakken en zo hebben we jaren achter elkaar als groep ambachtsmensen en entertainers in bijvoorbeeld Deventer bij Op den Berghe en in Bergen op Zoom op het Markiezenhof gestaan. Tot volle tevredenheid van de organisatie en de bezoekers. Beiden vertelden dat door (de beste reclame!) en zo hebben we tot ongeveer 2011 goed in onze opdrachten gezeten en veel waardering geoogst. We stonden bekend als uitermate publieksvriendelijk, zeer vakkundig en we zagen er perfect uit. Dankzij onze in Archeon en bij de LHO opgeleide werknemers, die wisten waarover ze het hadden.

Onze ambabchtslieden in het Markiezenhof te Bergen op Zoom, ca 2007.

Onze ‘roem’ had wel een vervelend gevolg. Anderen wilden dat ook wel. Er waren groepen die wel geld zagen in middeleeuwse markten en ridderfeesten, maar die niet al te deskundig waren waar het ging om authenticiteit. En  die, belangrijker, niet zo duur waren als wij. Zeker toen in 2008 en 2009 de economie op zijn gat ging en subsidies en sponsors verdwenen, zorgde dat voor een teruggang in onze opdrachten. Ik was gedwongen er wat naast te gaan doen om aan voldoende inkomen te raken. Gelukkig pakte dat goed uit. Intussen waren de genoemde groepen meestal niet om aan te zien en daalde het peil van hun kennis zienderogen. tScapreel stopte trouwens na een paar jaar vanwege al die concurentie: we werden te duur en er kwam te weinig geld binnen. Bovendien gaven onze mensen aan dat ze het kalmer aan wilden doen. Er waren er ook die kwaaltjes kregen omdat ze al wat ouder werden. Een dag lang buiten je ding doen is een behoorlijke belasting op je lichaam. En je stembanden. Met alle risico’s van te koud, te nat of te warm weer daar nog bij. Mijn afstuderen  als historicus verlegde mijn aandacht ook van bemiddelen voor en deelnemen aan openlucht entertainment naar meer wetenschappelijk onderzoek en publiceren. We werden meer een adviesbureau dan een bemiddelingsbureau.

Niet dat ik niet in de gaten hield hoe het er in het ‘wereldje’ aan toeging. Oud-Scaprelers en Archeotolken hielden me op de hoogte en op Facebook kwam nog voldoende voorbij om te zien wat er de laatste tien jaar bij historische evenementen gebeurt. Daar werd ik niet blij van. En af en toe liet ik dan wat van me horen. Ik heb het spektakel de Slag bij Grolle uit zien groeien tot een evenement van wereldformaat, maar het Gebroeders Van Limburg Festival zien afglijden naar een mengsel van perioden die niets meer met het oorspronkelijke uitgangspunt te maken hebben. Slechts één groep hield het beeld van de  gebroeders vast, maar eromheen was het een en al triestigheid. En in 2023 komt er geen nieuwe versie meer:.

De groep die in het Gebroeders van Limburgfestival de miniaturen uitbeeldde.

Tegelijk zag ik in diverse landen om ons heen het niveau van re-enactment (dus niet zozeer publieksfeesten maar opvoeringen van gebeurtenissen) spectaculair stijgen. In Duitsland, Frankrijk, Tsjechië, Polen, Spanje en Italië zijn groepen bezig die geheel historisch verantwoord stukken verleden uitbeelden. De Slag bij Grolle hoort hier natuurlijk ook bij. Maar dat betekent niet dat er geen publieksfeesten meer zijn. Na de corona-jaren 2020-2021 kwam het fenomeen in 2022 toch weer schoorvoetend op gang. Zo kreeg ik onlangs via Facebook een uitnodiging voor het paasevenement Mittelalter Goch, net over de grens tussen Nijmegen en Venraij. Ze hebben daar een mooi terrein waar het klooster Gräfenthal, begraafplaats van de graven en hertogen van Gelre, stond en nog wat overgebleven gebouwen commercieel benut worden.

Brillen in Goch, 2023

De foto’s van het zonovergoten en druk bezochte evenement werden na pasen op internet gezet. Ik kreeg er zowaar een deja vu van. In 1992, toen de LHO net was opgericht, zijn we met een groep leden naar het ridderevenement van Satzvey geweest om eens te kijken naar hoe de Oosterburen zo’n middeleeuws feest aanpakten. Behalve het toernooi met Tsjechische ridders, viel dat ons nogal tegen. Er liepen allerlei lui rond in felgekleurd fluweel met bontrandjes die adel moesten voorstellen, maar die allemaal wapenschilden en banieren bij zich hadden die nogal dubieus van heraldisch gehalte was (ik ben nu eenmaal heraldicus). Wel hadden de dames allemaal keurige permanentjes onder hun  punthoeden en droeg iedereen gewoon zijn bril. Het zag er niet uit. Toen we aan het eind van de middag meeliepen met de optocht, staken we in onze middeleeuwse burgerkleding nogal af tegen al die bling. We zagen er nogal armoedig uit, vonden ze daar. Op het antwoord dat de meeste mensen er in de 14e eeuw zo ongeveer uitzagen en niet van top tot teen in fluweel kwam weinig reactie. Het sterkte ons alleen maar in de keuze die we hadden gemaakt om de gewone mens in de middeleeuwen uit te beelden.

Onduidelijke groep (uit België?) in Goch, 2023.

En wat zag je bij het klooster Gräfenthal? Felle kleuren, (nep)bontranden, dubieuze heraldiek en iedereen met brillen op. Verder vreemd uitgedoste militair-achtige groepen, morsige bedelaars, versterkte muzikanten met post-middeleeuwse instrumenten, ‘valkeniers’ met een Amerikaanse (!) zeearend, etc. etc. En niet te vergeten: strobalen met ijzerdraad om op te zitten (zie de foto bovenaan dit blog). En ambachtslieden die onduidelijke dingen verkochten. Ik dacht: we zijn weer terug bij af, in 1997.

Valkenier met de Amerikaanse zeearend of Bald Eagle, Goch 2023.

Even later kwam er bericht van het al sinds 1999 bestaande evenement de Quaeye Werelt binnen. Zij durfden het aan een jaartal daaraan te verbinden: 1477. Dat maakte het dus een re-enactment van een gebeurtenis uit dat jaar. Het rare is dat men een nooit gebeurde slag  tussen een Bourgondisch leger en de Antwerpse militie ‘naspeelt’. De aandacht trekkende naam is afgeleid van een lokale Antwerpse opstand tegen het aantreden van Maria, de dochter van de in januari van dat jaar gesneuvelde Karel de Stoute, hertog van Bourgondië. Zoals er wel meer waren in de Nederlanden in die tijd. Dus mag je het wel een re-enactment noemen, of is het gewoon een toeristentrekker waarmee je mensen laat denken dat ze ‘de middeleeuwen herbeleven’? Zelf noemen ze het ‘hét grootste middeleeuwse event van de Benelux’. Purist als ik ben zou ik het niet in mijn hoofd halen om zoiets te organiseren. Maar wie ben ik?

Slag (1477) tijdens de Quaeye Werelt. Let op de mix van 14e, 15e en 16e eeuwse helmen en wapenrustingen.

In de ‘slag’ vechten nog genoeg mensen in (laat) 15e eeuws harnas en andere wapenrusting. Maar ik heb ook 14e en 16e eeuwers gezien, en zelfs een paar lui met Normandische helmen met nasal (neusbeschermer). De heraldiek is ook hier nogal dubieus, zowel van vorm als van kleur, en er lopen nogal wat mensen in heraldische wapenrokken die in die tijd echt niet meer gedragen werden. Rondom die slag kan je ook terecht op een markt en in een tentenkamp, waar je ‘gewone middeleeuwers’ tegen kunt komen. Gezien de foto’s die ervan zijn gooit men er wat uitmonstering van al die mensen maar met de pet naar. Zie hun website.

Tegelijkertijd vindt er in Bretagne een klein maar fijn evenement plaats in het steeds groeiende dorpje Pont-Croix. Men gaat proberen de slag van de dertig (combat des trentes), een episode gedurende de Honderdjarige Oorlog in 1351, na te spelen. En dat doen ze heel goed, kijk maar . Mijn hart spring op! Dus het kan wel, maar zodra een evenement winst moet maken en groot wordt, worden authenticiteits-eisen losgelaten en krijg je een mengelmoes aan perioden en stijlen en wordt de commercie belangrijker dan de geschiedenis. Het is natuurlijk ook de tijd van nu. Mensen hebben geen enkel besef meer van geschiedenis, laat staan van de middeleeuwen, dus slikken ze alles wat ze voorgezet krijgen. Ze zijn gewend aan wat Hollywood ons al 100 jaar door de strot duwt en kennis van zaken om goed van fout te onderscheiden bestaat zo goed als niet meer.

Het kwam allemaal hard bij me binnen, om maar eens een moderne uitdrukking te gebruiken. Wat hebben mijn pogingen om mensen op te voeden in het opzetten van authentieke middeleeuwen-ervaringen uitgehaald? Ik heb er in 2019 nog een lintje voor gekregen, maar mijn 30 jaar van inspanningen in die sector heeft bitter weinig zoden aan de dijk gezet. Dat is pijnlijk. Ik zal me er echter bij neer moeten leggen, want ik ben inmiddels te oud om nog actief werk van mijn kritiek te kunnen of willen maken. Het zij zo…

Waardeoordeel

Toen onze lichting deeltijdstudenten in 2003 in Leiden begon waren we met ruim 200 man. We werden in 6 of 7 groepen opgedeeld en in obscure zaaltjes overal binnen de universiteitsgebouwen kregen we dat eerste semester onze colleges. Zo stond in een bovenzaaltje van het academiegebouw aan het Rapenburg Maurits Ebben voor ons met een college vroeg-moderne geschiedenis. Ik wist nog van niks (ik stelde vragen in hoorcolleges!) en ik reageerde op enkele uitspraken over de 80-jarige oorlog. Het ging of over Philips II of de hertog van Alva en ik zei zoiets van: “dat was geen beste…”. Direct eroverheen strafte Maurits dat af met: “wij doen hier niet aan waardeoordelen!” Daar zat ik dan als 55-jarige volwassene, terechtgewezen door iemand die 7 jaar jonger is dan ik. Ik weet niet meer of ik bloosde, maar het kwam behoorlijk binnen.

Dat was dus typerend voor mijn opleiding in Leiden: er werd niet om de hete brij heen gedraaid. Je kreeg direct te horen als je iets fout deed of als je een verkeerde kant dreigde heen te gaan met je onderzoek. En dat vergat je vervolgens nooit meer. En alle docenten deden dat, ook de meest zachtaardige types. Ik grapte wel eens dat het net leek of ze volgens een vooropgezet plan en een uitgestippeld parcours werkten om ons op te voeden. Dan glimlachten ze maar zo’n beetje.

Wat opvalt als je met niet-historici praat over geschiedenis dat men heel makkelijk die fout van het vellen van waardeoordelen maakt. De collega’s (een archeoloog en een waterbouwkundige) met wie ik een boekje over het ontstaan van Dordrecht schreef, zeggen gerust dat een Hollandse graaf uit de elfde eeuw gewoon een struikrover of warlord was, zonder dat ze daar enig bewijs voor hebben. Ik weet dat ze dat deels als een soort plagerijtje bedoelen, maar toch… Of de mensen die mijn boek lezen en die daaruit op denken te maken dat een bepaalde graaf zielig of misdadig is. Ik schrijf ergens in de inleiding dat ik ondanks alle bronnen eigenlijk nog steeds geen idee heb wat voor mensen die graven nou eigenlijk waren. Je krijgt af en toe wel een glimp van een karakertrek of uiterlijk, maar om daar nou een oordeel uit te destilleren over hoe ze in het leven stonden… nee.

Eigenlijk gebeurt dat aan de lopende band. Men leest een paar feiten, die lang niet voldoende vertellen over een gebeurtenis, en men gaat zelf invullen. Van geschiedenis wordt het een verhaal, een fabel, een roman. Fictie dus. Terwijl geschiedenis non-fictie is. Incompleet overgeleverde gebeurtenissen uit het verleden die door een historicus worden geïnterpreteerd. Een historicus die na onderzoek in bronnen en eerder verschenen literatuur een zo compleet mogelijk verslag van aanleiding, gebeuren en nasleep op schrift probeert te zetten, zodat een stuk geschiedenis wat beter te begrijpen wordt. Hoe verder je teruggaat hoe minder materiaal je hebt om mee te werken. En geloof me: dan is het bijzonder verleidelijk om zaken in te gaan vullen om er zo een lopend verhaal van te maken.

Niet dat dat verboden is, maar je bent verplicht om al je aannames te verklaren aan de hand van de redenaties die je naar aanleiding van je bronnenstudie hebt gemaakt. Die moeten allemaal op logica, waarschijnlijkheid en fysieke mogelijkheden berusten, anders moet je het gewoon niet doen. Je kan nog zo narrativistisch bezig zijn, als je betoog (deels) op fantasie of wishful thinking is gebaseerd klopt het gewoon niet. Het moet aannemelijk blijven en er moeten parallellen zijn met vergelijkbare onderzoeken. Hoe meer bronnen en interpreteurs hoe beter, want op één been kan je niet (lang genoeg) staan.

Dus als ik bijvoorbeeld geen andere aanwijzing heb voor de vergiftigingsdood van Lodewijk van Loon (ca. 1180-1218), de tragische would-be graaf van Holland, dan één vage vermelding in één tijdeigen kroniek, dan moet ik me inhouden er geen complot-theorie achter te zoeken. Dan moet ik nagaan wat er nou eigenlijk precies staat en of je die conclusie wel mag trekken. En dan moet ik als een rechercheur gaan denken aan middelen, motief en gelegenheid. Wie zou de mogelijkheid hebben aan vergif (en waarom vergif en niet gewoon een dolk of zwaard) te komen? Waarom dan Lodewijk (en drie dagen erna zijn broer Hendrik) vermoorden? En waar en wanneer zou hij dat hebben kunnen doen? Vooropgesteld dat je uit hun leven of de politieke situatie in 1218 de nodige gegevens voor zoiets zou kunnen destilleren. Dat is hondsmoeilijk.

Reinier van St. Jacob (1157-1230), de Luikse geestelijke die in zijn kroniek over die vergiftiging schreef, had overigens geen bezwaar tegen het geven van waardeoordelen. Hij schreef over Lodewijk (vertaling door Eef Dijkhof):

Dat jaar overleed Lodewijk graaf van Loon, een man sterk met wapens en, ondanks zijn jonge leeftijd, wel bespraakt bij een beraadslaging en aanzienlijk in alles door goedheid en eerlijkheid.

Dergelijke adellijke doden werden door kroniekschrijvers wel meer de hemel in geprezen en je weet maar nooit of ze het wel meenden. Misschien zat er de nodige vleierij achter en hoopte de schrijver op een (financiële) tegemoetkoming van de familie. De voormalige Hollandse onderdanen van Lodewijk zullen het er in ieder geval niet mee eens zijn geweest. Aan de andere kant moet je je afvragen of Reinier de man wel gekend heeft. Hij noemt hem jong, maar zijn ouders trouwden volgens de bronnen vóór 1179 en Lodewijk was de oudste zoon, dus hij moet in 1218 ongeveer 38 jaar geweest zijn. Dat is in de middeleeuwen al behoorlijk middelbaar. Hij was al sinds zijn 13e of 14e graaf van Loon, dus hij had ook de nodige ervaring in de politiek en oorlogsvoering. Je zou dus bijna denken dat de kroniek niet al te betrouwbaar is, al heeft hij onder historici die kwalificering wel degelijk.

Tegelijk moet je er rekening mee houden dat die vergiftiging van de broers Van Loon plus nog wat andere mensen ook niet helemaal was wat hij leek. Voor hetzelfde geld overleden ze na het eten van bedorven voedsel, wat in de hele middeleeuwen regelmatig gebeurde. Al ontstonden daar dan weer complot-theorieën over. Ook toen…

De historicus mag zich dus niet bezig houden met het vellen van waardeoordelen over de mensen (of gebeurtenissen) over wie hij schrijft, maar heeft wel te maken met die van middeleeuwers zelf die deze mensen kenden of die de gebeurtenissen meemaakten. Dat is een lastige positie, zeker als verschillende bronnen verschillende waardeoordelen laten zien. Het komt erop neer dat je dan keuzes moet maken en via logische redeneringen tot een afgewogen oordeel moet komen. Maar het komt ook voor dat het onbegonnen werk is om te kiezen. Dan kan je alleen die verschillende meningen maar tegenover elkaar laten staan en tegen je lezers bekennen dat je er niet uit komt. Dat doe ik in ieder geval liever dan dat ik een keuze maak en de rest invul met fantasie. De lezers van Dageraad zullen dat dilemma in ieder geval enkele keren zijn tegengekomen. En daar schaam ik me niet voor.

Historisch toerisme

Zolang ik me kan herinneren heb ik op vakantie historische locaties bezocht. Eerst in Nederland met mijn ouders en zus, later ook in het buitenland, maar dan alleen of met gezin. Mijn historische belangstelling en kennis zorgden er door de jaren heen steeds beter voor dat ik wat ik zag in context kon plaatsen en erover kon vertellen tegen mijn reisgenoten. Ik vraag me wel eens af hoe mensen die die belangstelling en kennis moeten ontberen lol beleven aan zo’n historische locatie. Dat zijn dan meestal oude dorpen of stadskernen, met eventuele historische musea, kastelen of de ruïnes ervan en andere erfgoederen. Als je die inmiddels door de moderne tijd aangetaste locaties niet kunt begrijpen omdat datgene wat je op school aan geschiedenis hebt geleerd of wat je uit de populaire media kent je daar bepaald niet bij helpt dan mis je toch wat? Ik vraag me dat regelmatig af als ik naar mijn medebezoekers kijk en hun opmerkingen hoor.

Historisch erfgoed is natuurlijk al lang een aanvaard begrip, zeker in Nederland. Ik moet ook zeggen dat de diverse instellingen dikwijls hun geschiedenis adequaat presenteren in goed vormgegeven tentoonstellingen en begrijpelijke informatie, maar als er, zoals in Dordrecht, het één en ander mankeert aan de betrouwbaarheid van de informatie dan sla je toch een paar planken mis. Zonder dat de gemiddelde toerist dat merkt uiteraard, want waaraan zou hij/zij dat kunnen controleren. Gevolg: het gebodene wordt voor zoete koek aangenomen en de toerist wordt bedot, zoals de journalist van Trouw uit mijn vorig blog. Ik heb ook geleerd dat die foute kennis, zeker als hij overtuigend wordt gebracht, heel gemakkelijk wordt doorgegeven aan vrienden en familie en zich dus als een lopend vuurtje verspreidt. Met alle gevolgen van dien.

Een andere toeristentrekker is het historische evenement, dat niet zelden in een erfgoedlocatie plaatsvindt. En daar bedoel ik ook historische dorpskernen of stadscentra mee. In het verleden was zo’n evenement dikwijls vooral gekoppeld aan een stads- of dorpsjubileum, maar tegenwoordig kan het gewoon een jaarlijks (of tweejaarlijks) terugkerend festival zijn dat al of niet een commerciële opzet heeft. Het is meestal gratis toegankelijk, maar als het maar genoeg bezoek aantrekt is het in ieder geval goed voor de lokale middenstand en dan met name de horeca. Er bestaan ook door commerciële organisatoren opgezette festivals waar je entree moet betalen en ter plekke van een niet goedkoop natje en droogje kunt worden voorzien. Dat is dus minder nuttig voor de horeca.

Sinds de jaren negentig worden dergelijke evenementen dikwijls voor een deel bevolkt door mensen die aan levende geschiedenis of re-enactment doen. Zelf ben ik daar via ons historisch adviesbureau tScapreel jaren bij betrokken geweest, tot ik er in 2011 een punt achter heb gezet. De bedoeling was oorspronkelijk om bezoekers via het tonen van kleding, ambachten en entertainment een beeld te geven van de periode van het gevierde jubileum of de gebeurtenis die herdacht werd. Dat vergde van de mensen die daarvoor ingezet werden aanvankelijk een behoorlijke inzet en kosten. De Scaprelers brachten een achtergrond van opleiding en werkervaring bij Archeon of het lidmaatschap van Die Landen van Herwaerts Over mee en wisten waar ze het over hadden. In de jaren tussen 1996 en 2011 hebben we nooit anders dan complimenten van organisatoren ontvangen. Evenals van de toeristen die ons zagen en spraken.

Helaas werd de kwaliteit van genoemde evenementen door de loop van de tijd steeds minder. Ook vanwege de bankencrisis was er op den duur steeds minder geld voor subsidies en lieten sponsors het afweten. Als zo’n festival dan toch doorging zocht men liever naar goedkopere vervanging van onze tamelijk dure Scaprelers. Of men zette publiekstrekkers in die niet echt binnen de historische periode pasten maar die wel geld in het laatje brachten. Toen dat in 2011 gebeurde tijdens het Gebroeders Van Limburgfestival in Nijmegen, nadat ik het al een paar jaar had zien afglijden, heb ik het bijltje er definitief bij neergegooid.

Ik denk nog steeds dat levende geschiedenis en re-enactment perfecte middelen zijn om de gemiddelde toerist een beeld te geven van een stuk geschiedenis. Hij/zij krijgt dat nergens anders door. Maar dan moet het wel goed gebeuren, want anders ben je net zo fout bezig als bij het vervalsen van je verleden in je historische museum. De toerist is dan weer de dupe, want die kan niet (voldoende) controleren of het echt zo was. Bovendien nemen vele historische evenementen het verleden ook op andere manieren niet serieus meer.  Ze zien geen onderscheid tussen geschiedenis en fantasy, waarbij gerust draken, elfjes en heksen tussen ridders en bedelaars het beeld vervormen. Of steampunk. Of diverse soorten kelten.

Er zijn ook erfgoedinstellingen genoeg die dergelijke mixen in hun programma opnemen, niet inziende dat het een hellend vlak is. Straks gaan toeristen nog denken dat er echt heksen bestonden (als ze dat al niet denken)  of dat in de middeleeuwen muziek ook al electronisch versterkt werd. De door films, tv series (zoals Game of Thrones), strips en games verspreide alternatieve middeleeuwen worden echt al jaren door elkaar gehaald; ik hoor en zie het overal om me heen. Ik zie ook nog geen verbetering optreden. Sterker nog: ik zie een verslechtering om zich heen grijpen. Re-enactmentgroepen en ‘historische’ handelaars worden steeds minder authentiek. Of oorspronkelijk om één jaartal draaiende feesten worden overspoeld door acts die je jaren, soms eeuwen, vroeger of later moet situeren. Bovendien zien lokale marketingbureaus (ook van gemeenten zelf…) er geen been in de geschiedenis te manipuleren om maar volk te trekken.

Ik vind dat verontrustend. Ik ben al een jaar bezig om Dordrecht te wijzen op de foute aannames die men rondom de zogenaamde eerste vrije statenvergadering doet, maar men luistert niet en gaat ijzerenheinig door. Zelfs in het tweejaarlijkse Dordt in Stoom festival, dat altijd een oase van verantwoorde nostalgie was, zijn al dieselmotoren gesignaleerd en op elektriciteit lopende kermisattracties. Wat is dat toch? Wordt daar wel eens onderzoek naar gedaan. Ik heb ik de tijd dat ik met dit soort werk bezig was, diverse kleine en leuk begonnen evenementen  zien uitgroeien tot enorme publiekstrekkers en vervolgens zien afglijden naar anachronistische schaduwen van zichzelf en vervolgens zien verdwijnen. Is dat een natuurlijk proces? Is een periode van 5 à 10 jaar een natuurlijke levensspanne voor zo’n festival en moet er dan wat anders komen? Waren de late jaren negentig en de vroege jaren nul een hoogtepunt voor historische feesten en zitten we nu in een dal voor er een nieuwe opleving komt? Ik weet het niet.

Ik heb soms oubollige oudheidskamers zien opbloeien tot volwaardige en leuke musea. Ik heb gedreven amateurs daar prachtige exposities over het verleden van hun dorp of stad zien maken, maar nu zie ik afgestudeerde conservatoren en andere museummedewerkers pretentieuze tentoonstellingen met speurtochten en multimedia presentaties neerzetten die er esthetisch prima uitzien, maar waar historisch weinig van klopt.  Mensen die de recensies van deze flops op mijn andere blog hebben gelezen kennen mijn mening daarover. Gaat dat nog verbeteren? Of moet de toch al van weinig historisch besef of kennis voorziene toerist het zelf maar uitzoeken? Ik houd mijn hart vast.

Wat was Riede en waar lag het? (1)

Het begon bij mij al heel lang geleden, toen ik nog niet eens zo heel lang met heraldiek bezig was (ik ben ook nog heraldicus, zie mijn atelier De Raaf). Ergens in de eerste helft van de jaren ’70 viel het me al op dat het wapen van de heren van de Merwede zo leek op dat van de heren van Riede. Zie de bijgaande schilden hierboven in hun 14e eeuwse vormgeving. In heraldische terminologie beschrijf je het wapen Riede als: in rood een gouden dwarsbalk vergezeld boven van 9 en onder van 6 bezanten, geplaatst 5, 4, 3, 2, 1. Bezanten waren gouden munststukken en dus werden ronde gouden schijfjes al in de middeleeuwen zo genoemd. Het woord bezant komt van Byzantium (het huidige Istanboel) dat al vroeg gouden munten uitgaf, toen hier in West-Europa alleen nog maar zilvergeld bestond. In het wapen van de Merwede was die dwarsbalk van zilver. In de praktijk werden dergelijke ‘metalen’ trouwens zo goed als altijd weergegeven met geel en wit. Dan weet u dat ook weer.

titelpagina balen
Titelpagina van de Beschryvinge der stad Dordrecht (1677)

Ik wist al voldoende van heraldiek om te concluderen dat ze familie van elkaar moesten zijn, maar hoe dat zat was me nog onduidelijk. Er was toen ook geen noodzaak het uit te gaan zoeken. Wel kwam ik te weten dat er al eerder over die relatie was geschreven. De Van Riedes stamden uit de Van de Merwedes, vandaar. In de tijd dat ik op het Dordtse gemeentearchief (nu Regionaal Archief Dordrecht) werkte, tussen 1978 en 1991, schafte ik de facsimile uitgave van Mathijs Balen’s Beschrijvinge van Dordrecht uit 1677 aan. Daar stond het gewoon in: de eerste Van Riede, Dirk, zou een zoon van Daniël II van de Merwede zijn geweest en al in 1203 zijn genoemd als “Opziender en Dijkgraaff van den Grooten-waard”. Riede zou een “smaldeelinge” van de Merwede zijn geweest en lag “omtrent” Werkendam. Er zou daar een slot en stamhuis gestaan hebben. Balen, en na hem Simon van Leeuwen in diens Batavia Illustrata (1685) gaf het wapen trouwens als  rood met een zilveren dwarsbalk en zilveren bezanten weer.

wapen riede
Afbeelding in 17e eeuwse stijl en beschrijving van het wapen Van Riede, uit Balen 1677.

Ik heb al eerder geschreven over wat de 17e eeuwse ‘historieschrijvers’ met de herkomst van adellijke en patricische geslachten deden.  Mensen zoals Wouter van Gouthoeven, Jacob van Oudenhoven en Simon van Leeuwen hebben ijverig sprookjes genoteeerd, dikwijls aangereikt door de families zelf,  over de oeroude herkomst van geslachten als de Van de Merwedes. Nu was de familie in de 17e eeuw in onze streken al een paar eeuwen uitgestorven, dus er was geen haan meer die naar verzinsels kraaide. Ze ontzagen zich niet hen aan Meroveus, de legendarische vorst der Franken (waar het koninklijke geslacht der Merovingen van afkomstig zouden zijn), te koppelen om de naam Merwede te verklaren. Hij zou in 433 ook het oorsponkelijke slot gebouwd hebben. Men wist wel dat het toch niet te controleren zou zijn.

De heren Smits en Schotel, die we al eerder zijn tegengekomen, namen in hun Beschrijving van Dordrecht (1844) die fabels gewoon over, daarin ook gevolgd door Sels (1854). Ramaer (1899) probeerde een wat nuchterder versie te maken en liet die oudste, nergens op gebaseerde generaties weg. Zelfs Jan van Dalen (1931) nam ze nog over, al noemde hij het weglaten van Ramaer wel en gaf hij ook een alternatieve telling.

baon emmanuel
Gezinsblad van baron Emanuel van der Merwede in de website Geneagraphie. Families all over the world.

Wat ik toen nog niet wist, en waar ik pas veel later achterkwam, was dat al in 1972 de heer Lenselink een geheel op echte bronnen gebaseerd artikel over de heren van der Merwede had geschreven. Hij maakte duidelijk dat de eerste Daniël in 1243 opdook en dat de stam het tot 1403 zou uithouden en toen in rechte lijn uitstierf. Overigens bleven zijtakken nog tot in de 17e eeuw elders in Nederland bestaan en zijn afstammelingen van een bastaardtak in de 19e eeuw nog naar Amerika geëmigreerd. Daar noemen de nakomelingen van die emigrant, die een bloemenzaak opende in New York, zich baron en voeren trots het ongebroken wapen Van de Merwede.

ruine merwede
De ruïne van het huis te Merwede aan de gelijknamige rivier.

Lenselink maakte aannemelijk dat die Daniël uit 1243 ook een vader moest hebben gehad die Daniël heette. Hij kon zo zeven Daniëls plaatsen die tussen (ca 1200) 1243 en 1403 heren van de gelijknamige heerlijkheid waren. Hij noemde echter de Van Riedes nergens en ging dus ook niet op die vermeende afstamming in. Die familie was echter enkele jaren eerder al beschreven in het sjieke genealogische tijdschrift De Nederlandsche Leeuw, iets waar ik overigens ook pas enkele jaren geleden achter kwam. De heer Hoek (1924-2013), een bekende genealoog en tevens de eerste gemeentearcheoloog van Rotterdam had daarin een artikel geschreven over de oudste heren van Rhoon. Hij had daarbij ook de heren van de omliggende ambachten maar meegenomen en daarbij hoorde ook Pendrecht. Enkele leden van de familie Van Riede waren hier heer en dus pluisde Hoek hen uit. Lenselink heeft het artikel ook gelezen; het komt tenminste in de noten voor. Ondanks dat hij aandacht besteedde aan het wapen van de Van de Merwedes, legde hij nergens het verband met Van Riede, al beeldde Hoek notabene het wapen van de Van Riedes in zijn artikel af. Hoek noemde wel degelijk de overeenkomst tussen beide wapens maar hij ging er, gek genoeg, verder niet op in.

route riede
De route om de Zwijndrechtse Waard in 1064.

Ik heb tijdens mijn bemoeienissen voor de viering van 950 jaar Sliedrecht in 2014-15 het nodige onderzocht over ambachtsheren in dit gebied en liep daarin zowel tegen de Van de Merwedes als de Van Riedes aan. Daarnaast kwam ik ze ook afgelopen jaar tegen bij het schrijven van dit blog. Met name in het falsum van 1064 komt de naam Riede voor en ik worstelde een beetje met de plaats van die locatie. Dat is ook te zien aan de kaart die ik bij de in dat document beschreven route langs de rivieren voegde. De naam Riede heb ik op twee plaatsen gezet, met een vraagteken erachter. Daar moest ik dus nog wel wat mee. Omdat ook kort geleden deze beide namen weer op mijn pad kwamen, ben ik dus maar eens gaan zoeken of ik niet wat meer duidelijkheid kon krijgen wie er nou eerder waren; de Van de Merwedes of de Van Riedes en wat ze met elkaar te maken hadden. En waar Riede nou eigenlijk lag.

Ik zal in de volgende blogs verslag doen van dat onderzoek.

Wordt vervolgd

De onzin van stadslegenden 2

Het is niet moeilijk om de ‘legenden’ die u in het vorige blog las te ontkrachten. Ik gebruik dit tweede deel dan ook om ze stuk voor stuk langs de maatlat van de echte historie te leggen.

wapen zuilen
Het wapen van de heren van Zuilen, zoals het er in de veertiende eeuw uitzag (Wapenboek Gelre).

Om bij het begin te beginnen: ondanks dat op het Eiland van Dordrecht (en in de naaste omgeving ervan) Romeinse vondsten zijn gedaan, is een door Romeinen gestichte stad (civitas, oppidum, portus) genoemd Antonia hier niet aan te wijzen. Niet door een keizer gesticht, noch door een Romeinse edelman genaamd Antonius Columna, die hier de dynastie van de Van Zuilens zou hebben verwekt. De Colonna’s waren trouwens bestaande Italiaanse edelen, maar hoewel ze hun herkomst ook tot de familie van Caesar trachtten terug te leiden, zijn ze pas vanaf de twaalfde eeuw aan te wijzen in Rome en omgeving. De Van Zuilens hadden geen Italiaanse wortels, maar stamden van Kleefse lagere adel af. Op den duur (ca 1200) werden ze dienstmannen van de bisschop van Utrecht. Ze hadden niks in Dordrecht te zoeken.

Stichting van onze stad door Romeinen is dus duimzuigerij. Sterker nog: tot in de negende en tiende eeuw was het hier vooral moerasbos langs de rivieren en hoogveenkoepels in de komgronden daarachter, waar hoogstens een smalle oeverwal langs de rivier bewoonbaar was. Daar zijn ook die vondsten gedaan. Steden zoals de Romeinen die aanlegden waren in dat moeras niet mogelijk.

kop valentianus
Kop van een groot bronzen standbeeld van keizer Valentianus in Barletta, Apulia (IT).

Ook invallen van het Slavische volk de Wilten, een soort Hunnen, is niet meer dan een sage. Middeleeuwse kronieken, zoals bijvoorbeelde de Tielse Kroniek (ca 1450, maar met latere aanvullingen), halen de Romeinse en volksverhuizingsverhalen wel door elkaar en zeggen bijvoorbeeld dat de Wilten de stad Antonia verwoestten en daar hun vestingstad Wiltenburg stichtten. Daar bedoelden ze dan Utrecht mee. Vervolgens zou daar dan keizer Valentianus I (321-375, keizer vanaf 364. Er zijn er drie geweest, maar de beide andere kwamen nooit Italië uit), op afgekomen zijn, die hen versloeg en Wiltenburg verwoestte. Waarna hij de Friezen ook nog eens onderwierp. Deze keizer is echter nooit in onze streken geweest.

graf hendrik de leeuw
Graftombe van Hendrik de Leeuw en zijn vrouw Mathilde van Engeland in de dom van Braunschweig (vroeg 13e eeuw)

Dat er Slaven tijdens de post-Romeinse periode, dus in de Volksverhuizingstijd, naar Nederland zijn gekomen is onwaarschijnlijk. Wel vestigden zich hier uit het Duitse gebied stammende groepen, maar die kwamen eerder van de Noordzeekust en Westfalen dan van voorbij de Elbe. De naam Wilten kan misschien, maar dan ook heel misschien, afgeleid zijn van de Wilzen of Welsten, een groep Slaven oorspronkelijk uit wat nu Polen is, die zich na het leegstromen van het oostelijk Duitse gebied in de vijfde eeuw daar vestigde. Dus ten oosten van de Elbe. Daar noemden de Duitsers hen Wenden, toen ze in de tiende en elfde eeuw zelf meer lebensraum zochten in het oosten. Er werden bloedige oorlogen met hen gevoerd. Tot in de twaalfde eeuw Hendrik de Leeuw (ca 1130-1195) hen versloeg en ze, gedwongen, het christendom aannamen. Ze zijn dus nooit in wat nu Nederland is terechtgekomen, evenmin als andere Slavische volken. Laat staan dat ze hier steden stichtten.

omslag liber
Omslag van de editie van het Liber Historiae Francorum door Bernie Bachrach uit 1973.

De Frankische koning Faramund of Faramond (in het buitenland Pharamond) gaat terug op een fictieve stamboom van de Frankische vorsten in het Liber Historiae Francorum. Dat is een achtste-eeuwse kroniek over de geschiedenis van de Franken, die hen een zeker aanzien moest geven in gebieden die ze innamen. Faramund zou van ongeveer 370 tot 427 geleefd hebben, maar er is in het geheel geen bewijs voor dat hij ooit bestaan heeft. Alle aan hem toegedichte daden zijn dus verzinsels. Zo zou hij degene geweest zijn die de Salische Franken over de Rijn in Noord Gallië heeft geleid. Daar zou hij verdragen met de Romeinse leiders gesloten hebben, maar inmiddels weten we dat de Franken al in de derde eeuw de Rijn overstaken en opgenomen werden tussen de al aanwezige Germaanse bevolking. En daarna dikwijls dienst namen in het Romeinse leger. In de kroniek wordt trouwens niet over stadsstichtingen door Faramund gesproken, noch over het Hollandse rivierengebied. De Hollandse kroniekschrijvers hebben hem dus ingelijfd vanuit wat al een sage was en hem onmogelijk aan hem toe te kennen dingen laten doen. Of Matthijs van der Houven het Liber Historiae Francorum kende is niet bekend, maar het is niet onmogelijk, omdat er sinds de middeleeuwen over heel Europa veel kopiën van circuleerden. Hij, of een (nog) onbekende voorganger, hebben Faramund  echter wel ingelijfd bij het opsmukken van de Hollandse geschiedenis.

Dit fantaseren over een ‘mythologische’ geschiedenis van een stad of land is niet ongewoon in de periode die loopt van de late middeleeuwen tot en met de Gouden Eeuw. Met name tijdens de Opstand – toen een groot deel van Nederland een republiek werd zonder vorst aan het hoofd –  werd dat over het hele gebied een rage. Dat was in Europa namelijk nog nooit vertoond, behalve in Zwitserland (maar daar was bij ons niet veel over bekend). Het terug verwijzen naar een ‘mythisch’ verleden om te laten zien dat de Hollanders (en andere lieden van boven de grote rivieren) gewend waren om hun eigen boontjes te doppen had een zeer bepaalde functie. En dan vooral het feit dat ze een historie hadden van opstandigheid tegen onderdrukkers,  zoals bijvoorbeeld de Bataven tegen de Romeinen. Het is niet toevallig dat deze mythes hun grootste bloei hadden in juist die periode tussen ca 1570 en 1650 (Rembrandt oogstte veel succes met zijn schilderij over de eed der Bataven, 1662, zie bovenaan dit blog). Historieschrijvers uit die tijd maakten daarom dankbaar gebruik van wat er al in middeleeuwse kronieken, voor zover bewaard, over zulke oeroude herkomsten te lezen was.

Niemand had toen de mogelijkheid om dergelijke verhalen te controleren. Kritische geschiedschrijving bestond niet (al was Matthijs Balen soms best sceptisch over wat hij van anderen hoorde of las) en men schreef elkaar zonder veel schuldgevoel na.  Een klein groepje geleerden had misschien een wat andere blik op dergelijke verhalen, maar dat werd niet echt opgemerkt door het merendeel van het volk. Pas in de achttiende eeuw kwam er in het kader van de Verlichting, een minder van christelijke principes afhankelijke kijk op de wetenschap op. Met meer kritiek op de fantasieën van hun voorgangers. Maar het zou nog tot ver in de negentiende eeuw, ja soms tot in de twintigste eeuw duren, voor andere methoden om de geschiedenis te onderzoeken gebruikelijk werden. Voordat dergelijk verhalen als onzin konden worden bestempeld dus.

omslag ngd
Omslag van Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (1996).

De diverse stadsgeschiedenissen die sinds de jaren zeventig zijn verschenen besteedden er terecht geen aandacht aan. In de boeken over Woerden (1972), Gorinchem (1982), Rotterdam (1992), Haarlem (1995), Gouda (2002), Leiden (2002), Amsterdam (2004, dat zelfs vermeldt dat oudste geschiedschrijver van die stad, Johannes Pontanus (1571-1639), toen al geen aandacht meer had voor die legenden), Alkmaar (2007) en Delft (2015) komen geen verwijzingen naar ‘ontstaans-mythes’ voor. Men begint bij de prehistorie aan de hand van opgravingen, gaat door naar de ontginningen en het ontstaan van nederzettingen en vervolgt met de middeleeuwse geschiedenis. Waarom werd er bij ons in 1996 dan wel aandacht aan die sprookjes over Dordrecht besteed? De Wilten, Antonius Columna, Faramund en Herman Oem zijn alle op de eerste pagina van het boek aanwezig. Plus een plundering door de Noormannen in 827! En plus het misverstand dat de slag bij Vlaardingen in 1018 niet daar maar bij Dordrecht zou hebben plaatsgevonden.

Ik snap dat niet. Ik heb ook nooit gehoord wat de reden was waarom er in dat boek zelfs maar aandacht aan die verhalen werd geschonken.  Een oud-collega bij het archief vroeg me na het uitkomen van het tweede blog over de oudste stad van Holland: “Maar Henk, het zijn toch leuke verhalen?” Nee, ik vind het geen leuke verhalen. Het is naïeve onzin. Ze voegen niks toe aan de echte geschiedenis en behalve dat ze in de tijd zelf gebruikt werden om zich met een nep-verleden te tooien, hebben ze nooit enig nut gehad. Het is zelfs de vraag of het toen echt zo’n nut had. Dordrecht stond, toen die verhalen opgeschreven werden, al eeuwen bekend als oudste en belangrijkste stad van Holland en had die vermeende antieke herkomst helemaal niet nodig. Over mentaliteitsgeschiedenis zeggen ze ook al niks, behalve over de naïviteit van soms zelfs hooggeleerde mensen in de zestiende en zeventiende eeuw.

En cultuur? Als je je verleden verzint en niet baseert op gedegen onderzoek, ben je met fantasy bezig en niet met cultuurgeschiedenis. Dat kun je nu cultuurgeschiedenis noemen, maar het blijft verdachte cultuur. Met erfgoed hebben die verhalen ook niets te maken. Dordrecht kan op het gebied van zijn huidige stadscentrum geen relicten uit de Romeinse tijd, de periode van de Volksverhuizingen en die van de Franken en  Noormannen laten zien, al zijn er recentelijk vondsten uit die perioden gedaan in de wijdere omgeving van de stad.  Bovendien heeft men die zogenaamde historische  gebeurtenissen hier ook nooit herdacht of gevierd. Een traditie is er dus nooit uit ontstaan.

Alleen Herman Oem had de klok horen luiden, maar helaas wist hij, zoals zoveel van zijn tijdgenoten, niet waar de klepel hing.

De onzin van stadslegenden 1

divisiekroniek

Op mijn tweede blog in de serie De oudste stad van Holland, kreeg ik enkele commentaren. De volksverhalenkenner professor Theo Meder  verweet me dat ik door “binnen zo’n verhaal geen ruimte … [te maken]  voor volksverhalen … wat streng in de leer” ben.  Ook peperde hij mij in: “volksverhalen maken dan misschien geen deel uit van de reguliere geschiedenis, maar wel van de cultuurgeschiedenis, de mentaliteitsgeschiedenis, de inventions of tradition (die niet voor niets worden gemaakt) en de erfgoedbeweging.”

Dat is natuurlijk helemaal waar, maar met die zaken ben ik op dit blog niet bezig. Ik probeer de geschiedenis van het ontstaan en groeien van Dordrecht te reconstrueren en te laten zien hoe diverse mensen de bronnen hiervoor hebben geïnterpreteerd. Vervolgens vertel ik over hoe ik nog eens naar die bronnen heb gekeken en tot wat andere conclusies ben gekomen dan eerdere onderzoekers.

theo meder
Prof. Theo Meder.

Die bronnen dragen dus die feiten over de geschiedenis van de stad aan, maar ik heb ook geprobeerd te laten zien dat die feiten dikwijls niet zo stevig zijn als men denkt. Er zijn er te weinig van en ze zijn niet altijd betrouwbaar, want dikwijls zit er een verborgen agenda achter of zijn ze gewoon vals. Ook zijn ze soms voor meerdere uitleg vatbaar. En omdat er niet zoveel zijn blijven er altijd gaten over die je moet proberen op te vullen. Ik hoop dat ik de afgelopen tijd heb laten zien hoe dat gebeurt. Dat ik me dus “rigide aan de feiten” houd, zoals professor Meder denkt, kun je me niet verwijten. Ik sluit ook niet mijn ogen voor de legenden in de hoop dat ze weggaan: ze voegen gewoon niks toe aan het betoog dat ik opschrijf.

ad van der zee
Ad van der Zee

Als u die genoemde tweede blog herleest ziet u een reactie van mijn aardige collega Ad van der Zee. Hij schreef:

“Overigens kunnen die stichtingslegenden en -mythen best interessant zijn. Niet zozeer vanwege de gepresenteerde feiten, maar omdat ze in de tijd dat ze gefabriceerd werden ergens toe dienden: ze droegen bij aan de identiteitsvorming van de bewoners en de legenden laten ons zien wat men daarbij zoal belangrijk vond”.

Nou vind ik die naïeve verhaaltjes eigenlijk helemaal niet interessant. Ook betwijfel ik of buiten de elite die destijds de dure boeken konden kopen waar ze in stonden, het iemand kon schelen wie hun stad gesticht had. Als hij al kond lezen. Dus hoe bedoelt u: er identiteit aan ontlenen?

Dat neemt allemaal niet weg dat ik me begon te realiseren dat u misschien helemaal niet weet wat voor verhalen er over het ontstaan van Dordrecht  bestonden in de eeuwen voor de uitvinding van de wetenschappelijke bestudering van de geschiedenis. Ik neem aan dat u niet allemaal Balen uit 1677 in de kast heeft staan of het eerste deel van de Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 uit 1996. Vandaar dat ik de bekendste hieronder even op een rijtje heb gezet. En ze daarna voorgoed uit mijn blog verban. Maar dan weet u tenminste waarom.

matthijs balen
Matthijs Balen (1611-1691)

Matthijs Balen (1611-1691) in zijn Beschryvinge der stad Dordrecht uit 1677 citeerde een serie voorgangers die hadden geschreven over het ontstaan van Dordrecht en de naamgeving van de stad. Uit de Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt ende Vriesland, ook genoemd de Divisiekroniek, van Cornelius Aurelius (Cornelis van Gouda, ik noem hem soms Goudse Kees, ca 1460 – 1531) uit 1517 haalde hij het verhaal aan dat in het gebied van over de Maas, waar nu Dordrecht ligt, een ruig Slavisch volk, groot van lijf en statuur, zich vestigde. Dat ging huwelijken aan met Saksen en Friezen. Ze werden de Wilten genoemd en hielden zich bezig met veeteelt. Ze vermenigvuldigden zich snel en werden een sterk volk dat goed was in wapenvoering. Één van hen werd Dorech genoemd. Hij stichtte een stad die Dorechtsdrecht werd genoemd en al snel een vermaarde handelsstad werd (zie bovenaan de pagina voor een deel van het bewuste citaat uit de Divisiekroniek).

scriverius
Petrus Scriverius (1576-1660).

Petrus Scriverius (Pieter Schrijver 1576-1660), een ‘oudheidkundige’ die de macht van Holland in de 17e eeuw in zijn boeken probeerde terug te voeren op het belang dat het graafschap in de middeleeuwen al had, maar ook, volgens hem, in de antieke tijd. Hij dichtte de stichting van Dordrecht toe aan de Romeinse keizer Antoninus Pius (keizer 138-161). Deze zou de stad eerst Benefacta ( letterlijk: goed gedaan) genoemd hebben en later Dordrana. Scriverius had dat van een Venetiaanse schrijver Dominicus Marius Niger, die in het midden van de 16e eeuw een wereldbeschrijving uitgaf in vele delen onder de naam Geographiae Commentariorum. Het is niet bekend of Niger ooit in Nederland is geweest.

boxhorn
Marcus van Boxhorn (1612-1653).

Marcus Zuerius van Boxhorn (1612-1653), volgens kenners een geniale taalkundige, schreef in zijn Theatrum sive Hollandiae comitatus et urbium nova descriptio uit 1632 dat Dordrecht in het jaar 65 gesticht was als Ant(h)onia door de Romeinse ridder en tribuun Antonius Columna (oftewel Antoon van Zuilen, van wie de bekende Utrechtse adellijke familie zou afstammen), die voor keizer Nero (keizer van 54 tot 68) uit Rome was gevlucht. Zijn nakomelingen zouden in 181 door de Slaven en Wilten zijn overwonnen, waarna de stad Wiltaburg zou gaan heten. Dit verhaal is overigens afkomstig uit de 14e eeuwse kroniek van Jan Beke, maar daar gaat het over de oorsprong van de stad Utrecht; niet Dordrecht. Boxhorn wist wel dat het verhaal over Utrecht werd verteld, maar hij verwees naar de Historia episcoporum Trajectensium (1521, gedrukt in 1612) van Wilhelmus Heda (ca 1460-1525) waarin deze Zuid-Holland het Land der Wilten noemt bij de beschrijving van de dood van Dirk IV in “het dorp van Dordrecht”, ons allemaal wel bekend. En Dordrecht was de hoofdstad van Zuid-Holland, dus….

Van Boxhorn is overigens de eerste geweest die de herkomst van de naam Dordrecht heeft afgeleid van “Door-Trekken”. Hij was de eerste die suggereerde dat al de Europese talen een gemeenschappelijke bron hadden, die hij Indo-Europees noemde, en wist veel over de veranderingen in die taal door de loop der eeuwen. Hij liep dus niet in de val die zei dat ‘drecht’ van het Latijnse ‘trajectum’ = overtocht, oversteek  kwam, maar gaf aan dat het was ontleend aan ‘traho, trahere’ dat in het Oud-Latijn ‘trekken’ betekent. Balen vond dit wel aardig en dacht dat het wat zei over de gemakkelijke verbinding via Dordrecht tussen Holland en Brabant.

Matthijs van der Houven (1577-1646) had in zijn Handvest of Chartre Chronyck (2 delen 1636-1646) weer een ander verhaal. Hij voerde een Frankische hoofdman, Faramund, op, die na de val van het Romeinse Rijk in 419 de Rijn overstak, omdat het Frankische volk meer ‘lebensraum’ nodig had. Hij zou in “de machtige hoofdstad Thuredrecht” tot eerste koning der Franken zijn gekozen. Balen merkt hier wel op dat hij ook gehoord heeft dat deze gebeurtenis te Wijk bij Duurstede had plaats gevonden. Dorestad was namelijk de Wijk en Stede van de Bataafse Thuringers of Doringers. En Dordrecht misschien ook wel… Of de naam kwam van Thor, de dondergod der Germanen, zoals anderen dachten.

Balen had ook inzage in een manuscript van Herman Oem (ca. 1600-1639), een telg uit de beroemde Dordtse familie en Rooms Katholiek priester, die een latijnse beschrijving van de stad had geschreven. Hierin beschreef hij de opkomst van Dordrecht. In het jaar 700, zo zei hij, vestigden zich op de Hogendijk (ook Oudedijk genoemd, waarmee hij waarschijnlijk de Voorstraat bedoelde, die in de middeleeuwen Hoogstraat heette) een groep mensen in vissershutten en boerenschuren. Hun nederzetting liep van het Sloe (bij de Riedijk-Boomstraat) tot het Spui (waar de Spuistraten op de Voorstraat uitkomen). Daarlangs liep het water, dat tot haven werd gegraven tussen deze dijk en de Nieuwendijk, oftewel de Wijnstraat-Groenmarkt.

Het laatste citaat klinkt eigenlijk best realistisch, ook gezien het feit dat al in de Karolingische tijd in de omgeving van Dordrecht werd gewoond, al was dat een honderd jaar later. Of deze reconstructie op een bepaalde bron is gebaseerd zegt het verhaal niet. De andere verhalen, dat zult u met me eens zijn, klinken behoorlijk onwaarschijnlijk.

(Wordt vervolgd)